Henricus Groenewegen (1640-1692) schreef onderstaand gebed voor Israel.
O God van Abraham, Izak en Jacob uwer dienstknechten en gunstgenoten en van haar zaad tot in duizenden geslachten! (…) Voor de voeten van u hoogwaardige Heerlijkheid en Genade werpen zich onderdanig in ‘t stof neer wij heidenen, van nature Uw vijanden en Vreemdelingen van uw heilig burgerschap, nochtans door uw onbegrijpelijke genade (…) overstort met al Uw geestelijke zegeningen in de hemel in Christus, ingepland in het huisgezin Abrahams (…). Ontvang toch in Uw schoot in gunste deze onze inwendige hart- en zielezorgen voor de behoudenis van Uw arm gevangen volk Israel; laat dit reukwerk onzer gebeden voor U als een avondoffer opklimmen. Het volk met welker voorvaders U Uw genadeverbond hebt opgericht sinds vele eeuwen, de kinderen Uwer dienstknechten liggen onder dat zwaar oordeel der verharding nu zoveel eeuwen lang gedrukt: haar land onder de ban en verwoesting, haar stad en heiligdom door de vuurvlammen verteerd: haar puin in alle vier winden, en haar stammen in al des werelds hoeken verstrooid (…) Uw woord is haar een gesloten en verzegeld boek. Zij lezen en spreken daarin het oordeel tegen hen zelf en onderschrijven hun dodelijk slotvonnis. (…) Gedenk toch eens aan Uw heilig en onveranderlijk eeuwig verbond met Uw knechten en haar zaad opgericht. Gij Jehovah wordt niet veranderd, hoe kan dan het zaad Jacobs verteerd worden. Uw genadegiften en roeping zijn onberouwelijk. Zal dan haar ongeloof Uw geloof te niet doen? Zij hebben U, ‘t is waar, doorstoken o lieve Heiland. Zij hebben dat kwaad boven alle gruwelen, dat schendstuk gedaan: Maar het behaagd U, oneindige barmhartigheid, Zich te oefenen omtrent doodwaardige voorwerpen omtrent de ellendigste schepselen, Gij hebt voor haar gebeden: Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Vertoon nu aan Uw Vader, als de ware hogepriester, de kracht van Uw voorbidding en verdiensten haar ten goede. Verzoen eens haar land hetgeen nu onder de verwoesting zoveel eeuwen heeft gelegen (…)
En hier werpen zich gezamenlijk met ons voor Uw troon neer, de Eerstelingen van dat zaad Abrahams die Gij (door onze geringe dienst) Uw Zoon hebt gewonnen en storten haar klacht voor Uw aangezicht uit (…) O Jezus, doe toch te niet alle macht en geweld wat zich tegen Uw woord en Geest en koninkrijk verzet, die zulk een grote zaligheid verhinderd. Heel de breuken van Uw gereformeerde kerk. Verbrijzel ons hart door Uw oordelen. Maak ons gezegende werktuigen tot bekering van Uw volk: Neem de aanstoot uit het midden van Uw volk weg (…) zo zullen wij Joden en Heidenen samen U dienen. En Gij, Jehova zult één zijn en Uw naam één; en Gij zult Koning zijn over de ganse aarde.
(H. Groenewegen, Verlossinge Israels II, p.25. Dit gebed is vermeld in het boek Gans Israel van dr. M. van Campen. Ik heb het vertaald naar hedendaags Nederlands, J.W.)