Ds. L.G.C. Ledeboer (1808-1863) beschrijft hoe het eruit gaat zien wanneer de val van de antichrist, van Babylon, zal geschieden. Hij schrijft over een verschrikkelijke tijd die vooraf zal gaan aan een heerlijke kerkstaat. Zijn woorden zijn wel uitgekomen in de 20e eeuw, in het bijzonder aan het eind van de 20e eeuw. Misschien is wel het ergste dat de kerk het zelf niet ziet. Ze denkt dat het nog wel gaat, terwijl ze als dood ligt neergesabeld door het oordeel Gods wat over haar is gekomen.
“Alles wordt bereid tot aanstaande oordelen; de ingewanden onzes binnenste hebben weeën gevoeld over de aanstaande oordelen over Land, Kerk en Staat. De zee zagen wij opkomen, de rivieren naderen, de beken groeien en slechts een uitkomst in het enige schip ter behoudenis; de hoer die op de grote wateren zit, eenzaam, ledig en verlaten; Babel in brand; Gods kinderen verzocht door de satan, in de gedaante van een Engel des lichts, maar bewaakt en bewaard door de Heere.
Haast u, spoedt u om uws levens wil, kreeg ik meermalen; het bloeiende zag ik sterven, het krachtige vergaan. Angsten, weeën en benauwdheden heb ik gevoeld wegens de aanstaande oordelen over allen die Sion gram zijn en zijn volk verstoren, mijn haren zijn te berge gerezen; ontfermingen heb ik af mogen smeken, – ofschoon gesloten voor het land, – zo het mogelijk ware, van de Heere over de spotters en vijanden God en Zijn heilige dienst.
Vele eersten zullen de laatsten, en vele laatsten de eersten zijn; die iets was in zijn oog, zal niets worden; de laatste zoveel ontvangen, als de eerste. Met jongere, die niet alzo schuldig staan aan de verloochening van des Heeren Naam, eer en zaak, zal de Heere Zijn werk beginnen, gelijk Hij begonnen heeft, en voltooien, ten spijt der Tobia’s, Sanballat’ s, Sanheribs, Cajafassen en Judassen.
De Herder is geslagen, de schapen der kudde zijn verstrooid, verspreid op de bergen, verscholen in de holen der steenrotsen, vluchtende in de woestijn, zuchtende aan Babels stromen, bewenende Sions staat, Jozefs verbreking en Sions breuk.
Hoogten worden geslecht, dalen gevuld voor den aanstaande dag des Heeren, Jesaja 40, Joël 2, Marcus 3, Psalm 68, Matthéüs 3. De Heere doet de stormen ontstaan, de aardbevingen bereidt Hij, het zwaard wordt geslepen, de honger en pestilentie staan gereed, wachtende op het bevel des Heeren; het zwaard des Engels is uitgetogen, rokende met een wijde mond, zich omkerende en zettende zich tegen ons land; de koningen beraadslagen, de wegen worden gebaand, de maat overlopende, de zonden aanwassende, de ongerechtigheden groeiende, Jesaja 59.” (Ledeboer, Een spiegel dezes tijds ter beproeving der kinderen Gods, Fa. B. de Kler, 1904, blz. 28)
Ds. Ledeboer verwachtte een “heerlijke kerkstaat” na de val van de antichrist. Hij schrijft er o.a. over:
“Zulke dagen gaan wij tegemoet, en dan zal Koning Jezus heersen als in het midden Zijner vijanden, en Zijn volk voor een tijd meer rust genieten, tot de laatste krijg, als namelijk de Heere komen zal met Zijn vele duizenden engelen. Het is geen bijzondere voorstelling of gedachte, o neen! Lees er vader Brakel maar op na en alle, of ten minste de meeste onzer Godzalige schrijvers, die van de zaken handelen. De zaak is dan ook zo eenvoudig, duidelijk, helder en klaar, dat men geen profeet of profetenzoon behoeft te wezen, om dat te voorspellen, maar is met klare ogen duidelijk te zien, als een schip dat nadert van verre op de zee met zijn masten en zeilen.” (Ledeboer, Een spiegel dezes tijds ter beproeving der kinderen Gods, Fa. B. de Kler, 1904, blz.57)